T. 06 – 46 23 66 65
apr 21

Met afstand de leukste groente

Met afstand de leukste groente

Net als vorig jaar ben ik ook nu weer de verwachtingsvolle eigenaar van een oogstaandeel. Dat zit zo. Op de grens van Hilversum en Loosdrecht ligt een vlekje Nederland met een wel heel speciaal microklimaat. Je voelt er niets van de autoboulevard die op een steenworp afstand ligt. En ook de hectiek van het verkeer in Hilversum is er gauw vergeten. Als ik er aan het eind van de zaterdagochtend kom – het kost altijd even moeite om de keukentafel, weekendkrant en mok thee los te laten – valt de werkweek van me af. Ik voel hem gewoon vallen. De bomen ruisen als je over het paadje bij de landgoedwinkel loopt. De vogels fluiten. Na zo’n vijf maanden winterrust zet ik er dit weekend weer voet aan wal. Het is anders dan anders. De lucht is blauwer. Het is er stiller. Het lijkt wel of ik de asperges letterlijk kan hóren groeien.

Haast voorzichtig zet ik de eerste paar stappen op het ruime middenpad dat de anderhalve meter makkelijk haalt. Al gauw moedigen krijtletters op het pad me aan dat ik op de ‘oogstroute’ zit. Gewoon de pijlen volgen, dan komt het vanzelf goed. En, ja hoor. In de verte zie ik tuinman Wietse al lopen in zijn vertrouwde aardebruine korte broek en dito polo. Dezelfde verweerde bruine teint als vorig jaar, dezelfde stekels als vorig jaar. Hetzelfde onverdroten optimisme als vorig jaar. ‘Ik ga even asperges halen’, is zijn eerste zin, alsof de wereld nooit anders is geweest, alsof corona niet bestaat.

 

Het is anders dan anders. De lucht is blauwer. Het is er stiller. Het lijkt wel of ik de asperges letterlijk kan hóren groeien.

De tuin is meer dan klaar voor de anderhalvemetermaatschappij. Plek zat, het eenrichtingsverkeer perfect aangegeven met pijltjes en paaltjes. De rijen jonge plantjes nog strakker in het gelid dan vorig jaar. Grote, stevige rekken nodigen de bonen en kapucijners uit om hun ongebreidelde klimlust vooral niet te beteugelen. Waar eerst één kas stond, staan er nu twee. Meer ruimte, meer groente. Naast een nieuw gepote ‘appeltaartboom’ (Wietses woorden) sta ik illegaal stil om, op afstand, met een kennis bij te praten. Het zoete nietsdoen op zaterdag. Waarom voelt het hier altijd warmer dan elders? Is het de beschutte ligging te midden van hoge bomen? Of misschien toch ook een beetje de niet aflatende toewijding, liefde en aandacht van tuinman Wietse en zijn vrijwillige tuintroepen die zorgen dat ik en anderen hier tot in november ons hart kunnen ophalen aan bakken vol knapperig verse groenten die zijn gegroeid met respect voor mens en omgeving?

Mijn tas is vol, mijn handen zijn zwart. Ik sta nog even bij de kipjes te kijken, en hinkel glimlachend mijn weg naar de uitgang om dit groene universum weer te verlaten. Tot volgende week.

 

 

Met afstand de leukste groente

Net als vorig jaar ben ik ook nu weer de verwachtingsvolle eigenaar van een oogstaandeel. Dat zit zo. Op de grens van Hilversum en Loosdrecht ligt een vlekje Nederland met een wel heel speciaal microklimaat. Je voelt er niets van de autoboulevard die op een steenworp afstand ligt. En ook de hectiek van het verkeer in Hilversum is er gauw vergeten. Als ik er aan het eind van de zaterdagochtend kom – het kost altijd even moeite om de keukentafel, weekendkrant en mok thee los te laten – valt de werkweek van me af. Ik voel hem gewoon vallen. De bomen ruisen als je over het paadje bij de landgoedwinkel loopt. De vogels fluiten. Na zo’n vijf maanden winterrust zet ik er dit weekend weer voet aan wal. Het is anders dan anders. De lucht is blauwer. Het is er stiller. Het lijkt wel of ik de asperges letterlijk kan hóren groeien.

Haast voorzichtig zet ik de eerste paar stappen op het ruime middenpad dat de anderhalve meter makkelijk haalt. Al gauw moedigen krijtletters op het pad me aan dat ik op de ‘oogstroute’ zit. Gewoon de pijlen volgen, dan komt het vanzelf goed. En, ja hoor. In de verte zie ik tuinman Wietse al lopen in zijn vertrouwde aardebruine korte broek en dito polo. Dezelfde verweerde bruine teint als vorig jaar, dezelfde stekels als vorig jaar. Hetzelfde onverdroten optimisme als vorig jaar. ‘Ik ga even asperges halen’, is zijn eerste zin, alsof de wereld nooit anders is geweest, alsof corona niet bestaat.

 

Het is anders dan anders. De lucht is blauwer. Het is er stiller. Het lijkt wel of ik de asperges letterlijk kan hóren groeien.

De tuin is meer dan klaar voor de anderhalvemetermaatschappij. Plek zat, het eenrichtingsverkeer perfect aangegeven met pijltjes en paaltjes. De rijen jonge plantjes nog strakker in het gelid dan vorig jaar. Grote, stevige rekken nodigen de bonen en kapucijners uit om hun ongebreidelde klimlust vooral niet te beteugelen. Waar eerst één kas stond, staan er nu twee. Meer ruimte, meer groente. Naast een nieuw gepote ‘appeltaartboom’ (Wietses woorden) sta ik illegaal stil om, op afstand, met een kennis bij te praten. Het zoete nietsdoen op zaterdag. Waarom voelt het hier altijd warmer dan elders? Is het de beschutte ligging te midden van hoge bomen? Of misschien toch ook een beetje de niet aflatende toewijding, liefde en aandacht van tuinman Wietse en zijn vrijwillige tuintroepen die zorgen dat ik en anderen hier tot in november ons hart kunnen ophalen aan bakken vol knapperig verse groenten die zijn gegroeid met respect voor mens en omgeving?

Mijn tas is vol, mijn handen zijn zwart. Ik sta nog even bij de kipjes te kijken, en hinkel glimlachend mijn weg naar de uitgang om dit groene universum weer te verlaten. Tot volgende week.